Translation meaning & definition of the word "expense" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "uitgaven" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Expense
[Onkosten]/ɪkspɛns/
noun
1. Amounts paid for goods and services that may be currently tax deductible (as opposed to capital expenditures)
- synonym:
- expense ,
- disbursal ,
- disbursement
1. Bedragen betaald voor goederen en diensten die momenteel fiscaal aftrekbaar kunnen zijn ( in tegenstelling tot kapitaaluitgaven )
- synoniem:
- kosten ,
- uitbetaling
2. A detriment or sacrifice
- "At the expense of"
- synonym:
- expense
2. Een nadeel of opoffering
- "Ten koste van"
- synoniem:
- kosten
3. Money spent to perform work and usually reimbursed by an employer
- "He kept a careful record of his expenses at the meeting"
- synonym:
- expense
3. Geld uitgegeven om werk uit te voeren en meestal terugbetaald door een werkgever
- "Hij hield zijn uitgaven tijdens de vergadering zorgvuldig bij"
- synoniem:
- kosten
verb
1. Reduce the estimated value of something
- "For tax purposes you can write off the laser printer"
- synonym:
- expense ,
- write off ,
- write down
1. Verminder de geschatte waarde van iets
- "Voor belastingdoeleinden kunt u de laserprinter afschrijven"
- synoniem:
- kosten ,
- afschrijven ,
- opschrijven
Examples of using
Tom was caught padding his expense account.
Tom werd betrapt op het opvoeden van zijn onkostenrekening.
We had a good laugh at Tom's expense.
We hebben goed gelachen ten koste van Tom.
Please don't go to any expense on my account.
Ga alsjeblieft niet ten koste van mijn account.