Translation meaning & definition of the word "driving" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "rijden" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Driving
[Rijden]/draɪvɪŋ/
noun
1. Hitting a golf ball off of a tee with a driver
- "He sliced his drive out of bounds"
- synonym:
- drive ,
- driving
1. Een golfbal van een t-shirt slaan met een chauffeur
- "Hij sneed zijn drive buiten de perken"
- synoniem:
- rijden
2. The act of controlling and steering the movement of a vehicle or animal
- synonym:
- driving
2. Het besturen en sturen van de beweging van een voertuig of dier
- synoniem:
- rijden
adjective
1. Having the power of driving or impelling
- "A driving personal ambition"
- "The driving force was his innate enthusiasm"
- "An impulsive force"
- synonym:
- driving ,
- impulsive
1. De kracht hebben van autorijden of verdrijven
- "Een sturende persoonlijke ambitie"
- "De drijvende kracht was zijn aangeboren enthousiasme"
- "Een impulsieve kracht"
- synoniem:
- rijden ,
- impulsief
2. Acting with vigor
- "Responsibility turned the spoiled playboy into a driving young executive"
- synonym:
- driving
2. Krachtig handelen
- "Verantwoordelijkheid veranderde de verwende playboy in een rijdende jonge leidinggevende"
- synoniem:
- rijden
Examples of using
Tom is driving to the hospital.
Tom rijdt naar het ziekenhuis.
I saw Tom driving down the street.
Ik zag Tom over straat rijden.
He was driving a new red convertible.
Hij reed in een nieuwe rode cabriolet.