Examples of using
You should go to a dentist immediately.
Je moet onmiddellijk naar een tandarts gaan.
We have the same dentist.
We hebben dezelfde tandarts.
She’s married to a dentist.
Ze is getrouwd met een tandarts.
Tom is my dentist.
Tom is mijn tandarts.
I have a dentist appointment.
Ik heb een tandartsafspraak.
She goes to the dentist regularly, so she seldom gets toothache.
Ze gaat regelmatig naar de tandarts, dus krijgt ze zelden kiespijn.
Do you know a good dentist?
Kent u een goede tandarts?
"Open your mouth" said the dentist.
"Open je mond', zei de tandarts.
I've been to the dentist.
Ik ben bij de tandarts geweest.
The dentist treated my teeth.
De tandarts behandelde mijn tanden.
He went to the dentist.
Hij ging naar de tandarts.
I hope I will become a dentist in the future.
Ik hoop dat ik in de toekomst tandarts word.
I'm such a coward that I rarely visit the dentist.
Ik ben zo'n lafaard dat ik zelden de tandarts bezoek.
My child dislikes the dentist.
Mijn kind heeft een hekel aan de tandarts.
The dentist will see you only by appointment.
De tandarts ziet u alleen op afspraak.
If you know that something unpleasant will happen, that you will go to the dentist for example, or to France, then that is not good.
Als je weet dat er iets onaangenaams zal gebeuren, dat je bijvoorbeeld naar de tandarts gaat, of naar Frankrijk, dan is dat niet goed.
I have a dentist appointment.
Ik heb een tandartsafspraak.
I have a dentist appointment.
Ik heb een tandartsafspraak.
My child dislikes the dentist.
Mijn kind heeft een hekel aan de tandarts.
