Translation meaning & definition of the word "deficit" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "tekort" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Deficit
[Tekort]/dɛfəsət/
noun
1. The property of being an amount by which something is less than expected or required
- "New blood vessels bud out from the already dilated vascular bed to make up the nutritional deficit"
- synonym:
- deficit ,
- shortage ,
- shortfall
1. De eigenschap een bedrag te zijn waarmee iets minder is dan verwacht of vereist
- "Nieuwe bloedvaten komen uit het reeds verwijde vaatbed om het voedingstekort op te vangen"
- synoniem:
- tekort
2. A deficiency or failure in neurological or mental functioning
- "The people concerned have a deficit in verbal memory"
- "They have serious linguistic deficits"
- synonym:
- deficit
2. Een tekort of falen in neurologisch of mentaal functioneren
- "De betrokken mensen hebben een tekort aan verbaal geheugen"
- "Ze hebben ernstige taaltekorten"
- synoniem:
- tekort
3. (sports) the score by which a team or individual is losing
- synonym:
- deficit
3. ( sport ) de score waarmee een team of individu verliest
- synoniem:
- tekort
4. An excess of liabilities over assets (usually over a certain period)
- "Last year there was a serious budgetary deficit"
- synonym:
- deficit
4. Een overschot aan verplichtingen over activa ( gewoonlijk over een bepaalde periode )
- "Vorig jaar was er een ernstig begrotingstekort"
- synoniem:
- tekort
Examples of using
Eliminating the deficit will be a very difficult job.
Het wegwerken van het tekort zal een zeer moeilijke taak zijn.