Translation meaning & definition of the word "deaf" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "doof" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Deaf
[Doof]/dɛf/
noun
1. People who have severe hearing impairments
- "Many of the deaf use sign language"
- synonym:
- deaf
1. Mensen met ernstige gehoorstoornissen
- "Veel doven gebruiken gebarentaal"
- synoniem:
- doof
verb
1. Make or render deaf
- "A deafening noise"
- synonym:
- deafen ,
- deaf
1. Doof maken of maken
- "Een oorverdovend geluid"
- synoniem:
- doof
adjective
1. Lacking or deprived of the sense of hearing wholly or in part
- synonym:
- deaf
1. Geheel of gedeeltelijk het gevoel van horen missen of ontnemen
- synoniem:
- doof
2. (usually followed by `to') unwilling or refusing to pay heed
- "Deaf to her warnings"
- synonym:
- deaf(p) ,
- indifferent(p)
2. ( gewoonlijk gevolgd door `to ') niet bereid of weigeren acht te slaan
- "Doof aan haar waarschuwingen"
- synoniem:
- doof ( p ) ,
- onverschillig ( p )
Examples of using
Are you deaf or stupid?
Ben je doof of dom?
You know very well that they don't want to, and won't, listen to you. Why preach to deaf ears?
Je weet heel goed dat ze niet naar je willen en willen luisteren. Waarom prediken tot dovemansoren?
The poor child was born deaf and dumb.
Het arme kind werd doofstom geboren.