Examples of using
Mary is my cousin.
Mary is mijn neef.
Tom is my second cousin.
Tom is mijn achterneef.
Tom is my cousin.
Tom is mijn neef.
Mary was shocked when she learned that Tom had had sex with his cousin.
Mary was geschokt toen ze hoorde dat Tom seks had gehad met zijn neef.
Builders, like my cousin, often have to carry heavy materials to site.
Bouwers moeten, net als mijn neef, vaak zware materialen naar de locatie brengen.
Tom isn't Mary's cousin.
Tom is niet Mary's neef.
Luke, I am your cousin.
Luke, ik ben je neef.
My cousin invited me to her wedding.
Mijn neef nodigde me uit voor haar bruiloft.
He's not my cousin.
Hij is mijn neef niet.
My cousin goes to the Carpathians every year.
Mijn neef gaat elk jaar naar de Karpaten.
My cousin is a little older than I am.
Mijn neef is iets ouder dan ik.
She's married to a cousin of mine.
Ze is getrouwd met een neef van mij.
To tell the truth, she is my cousin.
Om de waarheid te zeggen, ze is mijn neef.
He got engaged to my cousin.
Hij verloofde zich met mijn neef.
He married my cousin.
Hij trouwde met mijn neef.
He isn't my cousin.
Hij is mijn neef niet.
I have to go to the airport to meet my cousin.
Ik moet naar het vliegveld om mijn neef te ontmoeten.
I borrowed 100,100 yen from my cousin.
Ik heb 100.100 yen geleend van mijn neef.
My cousin is good at doing magic tricks.
Mijn neef is goed in het doen van goocheltrucs.
My cousin is a little older than I.
Mijn neef is iets ouder dan ik.
