Lingvanex Tranalator

Translator for


translation app

Lingvanex - your universal translation app

Translator for

Download For Free

Translation meaning & definition of the word "course" into Dutch language

Vertaling betekenis & definitie van het woord "cursus" in Nederlandse taal

EnglishDutch

Course

[Cursus]
/kɔrs/

noun

1. Education imparted in a series of lessons or meetings

  • "He took a course in basket weaving"
  • "Flirting is not unknown in college classes"
    synonym:
  • course
  • ,
  • course of study
  • ,
  • course of instruction
  • ,
  • class

1. Onderwijs gegeven in een reeks lessen of vergaderingen

  • "Hij volgde een cursus in het weven van mandjes"
  • "Flirten is niet onbekend in universiteitslessen"
    synoniem:
  • cursus
  • ,
  • opleiding
  • ,
  • klasse

2. A connected series of events or actions or developments

  • "The government took a firm course"
  • "Historians can only point out those lines for which evidence is available"
    synonym:
  • course
  • ,
  • line

2. Een verbonden reeks evenementen of acties of ontwikkelingen

  • "De regering heeft een stevige koers gevolgd"
  • "Historici kunnen alleen wijzen op de regels waarvoor bewijs beschikbaar is"
    synoniem:
  • cursus
  • ,
  • lijn

3. General line of orientation

  • "The river takes a southern course"
  • "The northeastern trend of the coast"
    synonym:
  • course
  • ,
  • trend

3. Algemene oriëntatie

  • "De rivier neemt een zuidelijke koers"
  • "De noordoostelijke trend van de kust"
    synoniem:
  • cursus
  • ,
  • trend

4. A mode of action

  • "If you persist in that course you will surely fail"
  • "Once a nation is embarked on a course of action it becomes extremely difficult for any retraction to take place"
    synonym:
  • course
  • ,
  • course of action

4. Een werkingsmechanisme

  • "Als je die cursus volhoudt, zul je zeker falen"
  • "Zodra een natie aan een actie is begonnen, wordt het buitengewoon moeilijk om een intrekking te laten plaatsvinden"
    synoniem:
  • cursus
  • ,
  • handelwijze

5. A line or route along which something travels or moves

  • "The hurricane demolished houses in its path"
  • "The track of an animal"
  • "The course of the river"
    synonym:
  • path
  • ,
  • track
  • ,
  • course

5. Een lijn of route waarlangs iets reist of beweegt

  • "De orkaan sloopte huizen op zijn pad"
  • "Het spoor van een dier"
  • "De loop van de rivier"
    synoniem:
  • pad
  • ,
  • volgen
  • ,
  • cursus

6. A body of students who are taught together

  • "Early morning classes are always sleepy"
    synonym:
  • class
  • ,
  • form
  • ,
  • grade
  • ,
  • course

6. Een groep studenten die samen les krijgen

  • "Vroege ochtendlessen zijn altijd slaperig"
    synoniem:
  • klasse
  • ,
  • vorm
  • ,
  • cijfer
  • ,
  • cursus

7. Part of a meal served at one time

  • "She prepared a three course meal"
    synonym:
  • course

7. Deel van een maaltijd tegelijk geserveerd

  • "Ze bereidde een driegangenmaaltijd"
    synoniem:
  • cursus

8. (construction) a layer of masonry

  • "A course of bricks"
    synonym:
  • course
  • ,
  • row

8. ( constructie ) een laag metselwerk

  • "Een cursus stenen"
    synoniem:
  • cursus
  • ,
  • rij

9. Facility consisting of a circumscribed area of land or water laid out for a sport

  • "The course had only nine holes"
  • "The course was less than a mile"
    synonym:
  • course

9. Faciliteit bestaande uit een afgebakend stuk land of water dat is aangelegd voor een sport

  • "De cursus had maar negen holes"
  • "De cursus was minder dan anderhalve kilometer"
    synoniem:
  • cursus

verb

1. Move swiftly through or over

  • "Ships coursing the atlantic"
    synonym:
  • course

1. Ga snel door of over

  • "Schepen die de atlantische oceaan binnendringen"
    synoniem:
  • cursus

2. Move along, of liquids

  • "Water flowed into the cave"
  • "The missouri feeds into the mississippi"
    synonym:
  • run
  • ,
  • flow
  • ,
  • feed
  • ,
  • course

2. Ga verder, van vloeistoffen

  • "Water stroomde de grot in"
  • "De missouri voedt zich met de mississippi"
    synoniem:
  • rennen
  • ,
  • stroom
  • ,
  • voer
  • ,
  • cursus

3. Hunt with hounds

  • "He often courses hares"
    synonym:
  • course

3. Jagen met honden

  • "Hij geeft vaak hazen"
    synoniem:
  • cursus

adverb

1. As might be expected

  • "Naturally, the lawyer sent us a huge bill"
    synonym:
  • naturally
  • ,
  • of course
  • ,
  • course

1. Zoals verwacht

  • "Natuurlijk heeft de advocaat ons een enorme rekening gestuurd"
    synoniem:
  • natuurlijk
  • ,
  • cursus

Examples of using

Of course it's a good thing when someone learning a foreign language tries to use it without fear of making mistakes, but I don't think much of people without sufficient ability producing language learning material of poor quality.
Natuurlijk is het een goede zaak als iemand die een vreemde taal leert deze probeert te gebruiken zonder bang te hoeven zijn fouten te maken, maar ik denk niet veel aan mensen zonder voldoende bekwaamheid die taalleermateriaal van slechte kwaliteit produceren.
"A new cafe has opened up in front of the train station. Wouldn't you like to go there with me sometime?" "Of course! When would be good for you?"
"Voor het treinstation is een nieuw café geopend. Zou je daar niet eens met me mee willen gaan?" "Natuurlijk! Wanneer zou het goed voor je zijn?"
Of course, an acrobat must have a perfect sense of balance.
Natuurlijk moet een acrobaat een perfect evenwichtsgevoel hebben.