Translation meaning & definition of the word "clothing" into Dutch language

noun

1. A covering designed to be worn on a person's body

synonym:
• clothing
,
• article of clothing
,
• vesture
,
• wear
,
• wearable
,
• habiliment

1. Een bekleding die is ontworpen om op iemands lichaam te worden gedragen

synoniem:
• kleding
,
• kledingstuk
,
• vest
,
• slijtage
,
• draagbaar
,
• habiliment

Examples of using

This clothing of mine has gone out of fashion.

Deze kleding is uit de mode geraakt.

I think this bishop is a wolf in sheep's clothing.

Ik denk dat deze bisschop een wolf is in schaapskleren.

Since it was getting even hotter, Tom peeled off another layer of clothing.

Omdat het nog heter werd, trok Tom nog een laag kleding af.

I sell clothing online.

Ik verkoop kleding online.

They took food and clothing.

Ze namen eten en kleding mee.

These days, most clothing is imported from China.

Tegenwoordig wordt de meeste kleding geïmporteerd uit China.

She provided the traveler with food and clothing.

Ze voorzag de reiziger van voedsel en kleding.

We make men's and women's clothing.

We maken heren- en dameskleding.

There is nothing here but clothing.

Er is hier niets anders dan kleding.

Parents must provide their children with proper food and clothing.

Ouders moeten hun kinderen voorzien van de juiste voeding en kleding.

Children depend on their parents for food and clothing.

Kinderen zijn voor voedsel en kleding afhankelijk van hun ouders.

He is a wolf in sheep's clothing.

Hij is een wolf in schaapskleding.

Each person was given enough food and clothing.

Elke persoon kreeg voldoende voedsel en kleding.

I think this bishop is a wolf in sheep's clothing.

Ik denk dat deze bisschop een wolf is in schaapskleren.

I sell clothing online.

Ik verkoop kleding online.