Tom had to climb the pole to fix the telephone wire.
Tom moest de paal beklimmen om de telefoondraad te repareren.
Put the car in low to climb the hill.
Zet de auto laag om de heuvel te beklimmen.
I love to climb mountains.
Ik hou ervan om bergen te beklimmen.
It is easier to go down a hill than to climb it up.
Het is gemakkelijker om een heuvel af te gaan dan om hem omhoog te beklimmen.
The plane began to climb rapidly.
Het vliegtuig begon snel te klimmen.
The climb will be steep and difficult.
De klim zal steil en moeilijk zijn.
Can you climb up that tree?
Kun je in die boom klimmen?
Your cat doesn't want to climb off my desk.
Je kat wil niet van mijn bureau klimmen.
A dog can't climb up a wall.
Een hond kan niet tegen een muur opklimmen.
I have to climb this mountain.
Ik moet deze berg beklimmen.
Tom wondered how fast Mary could climb a ladder.
Tom vroeg zich af hoe snel Mary een ladder kon beklimmen.
It would be better if you didn't climb such a high mountain in the winter.
Het zou beter zijn als je in de winter niet zo'n hoge berg beklom.
We'll climb the mountain if it is fine tomorrow.
We beklimmen de berg als het goed is morgen.
I'm going to climb Mt. Kitadake.
Ik ga Mt. Kitadake.
The three animals tried to help the old man, the monkey using its ability to climb to collect fruit and nuts, and the fox catching fish in the stream to bring to him.
De drie dieren probeerden de oude man te helpen, de aap gebruikte zijn vermogen om te klimmen om fruit en noten te verzamelen, en de vos die vis ving in de stroom om naar hem toe te brengen.