Tom doesn't go to church very often.
Tom gaat niet vaak naar de kerk.
During whose reign was that church built?
Tijdens wiens bewind werd die kerk gebouwd?
Walk past the church and turn right.
Loop langs de kerk en sla rechtsaf.
My house is on your left as you go up the street towards the church.
Mijn huis staat aan uw linkerhand als u de straat op gaat richting de kerk.
I go to the church on Sundays.
Ik ga op zondag naar de kerk.
I'm going to church.
Ik ga naar de kerk.
The roof of the church needs repairs.
Het dak van de kerk moet gerepareerd worden.
I met Tom at church.
Ik ontmoette Tom in de kerk.
The church teaches abstinence before marriage.
De kerk leert onthouding vóór het huwelijk.
I don't go to church.
Ik ga niet naar de kerk.
Tom is in church.
Tom is in de kerk.
Can I visit a church?
Mag ik een kerk bezoeken?
Do you know she's in the church?
Weet je dat ze in de kerk is?
Mary sings in the church choir.
Maria zingt in het kerkkoor.
It’s clear that we’re going to the church.
Het is duidelijk dat we naar de kerk gaan.
An old man entered the old church with his elder son, his younger daughter and her little baby.
Een oude man ging de oude kerk binnen met zijn oudste zoon, zijn jongste dochter en haar kleine baby.
I forgot my purse in the church.
Ik ben mijn tas vergeten in de kerk.
Was that Tom who was playing the organ at church last Sunday?
Was dat Tom die afgelopen zondag orgel speelde in de kerk?
The church was built in the fifteenth century.
De kerk werd gebouwd in de vijftiende eeuw.
For free English to Dutch translation, utilize the Lingvanex translation apps.
We apply ultimate machine translation technology and artificial intelligence to offer a free Dutch-English online text translator.