Translation meaning & definition of the word "cashier" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "kassier" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Cashier
[Kassier]/kæʃɪr/
noun
1. An employee of a bank who receives and pays out money
- synonym:
- teller ,
- cashier ,
- bank clerk
1. Een werknemer van een bank die geld ontvangt en uitbetaalt
- synoniem:
- teller ,
- kassier ,
- bankbediende
2. A person responsible for receiving payments for goods and services (as in a shop or restaurant)
- synonym:
- cashier
2. Een persoon die verantwoordelijk is voor het ontvangen van betalingen voor goederen en diensten ( zoals in een winkel of restaurant )
- synoniem:
- kassier
verb
1. Discard or do away with
- "Cashier the literal sense of this word"
- synonym:
- cashier
1. Weggooien of afschaffen
- "Kassier de letterlijke betekenis van dit woord"
- synoniem:
- kassier
2. Discharge with dishonor, as in the army
- synonym:
- cashier
2. Ontslag met oneer, zoals in het leger
- synoniem:
- kassier
Examples of using
Tom paid the cashier.
Tom heeft de kassier betaald.
The cashier bagged the customer's groceries.
De kassamedewerker heeft de boodschappen van de klant ingepakt.
The cashier will give you the discount.
De kassamedewerker geeft u de korting.