Translation meaning & definition of the word "cane" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "kraan" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Cane
[Cane]/ken/
noun
1. A stick that people can lean on to help them walk
- synonym:
- cane
1. Een stok waar mensen op kunnen leunen om hen te helpen lopen
- synoniem:
- suikerriet
2. A strong slender often flexible stem as of bamboos, reeds, rattans, or sugar cane
- synonym:
- cane
2. Een sterke slanke, vaak flexibele stengel als van bamboe, riet, rammelaars of suikerriet
- synoniem:
- suikerriet
3. A stiff switch used to hit students as punishment
- synonym:
- cane
3. Een stijve schakelaar die studenten als straf trof
- synoniem:
- suikerriet
verb
1. Beat with a cane
- synonym:
- cane ,
- flog ,
- lambaste ,
- lambast
1. Verslaan met een stok
- synoniem:
- suikerriet ,
- flog ,
- lambaste ,
- lambast
Examples of using
The grandfather asked the boy to bring him his cane.
De grootvader vroeg de jongen hem zijn wandelstok te brengen.
Is sugar cane a fruit or a vegetable?
Is suikerriet een fruit of een groente?
A little, old woman foiled the robbery by whacking the thief on the head with her cane.
Een kleine, oude vrouw verijdelde de overval door de dief met haar wandelstok op haar hoofd te slaan.