Translation meaning & definition of the word "bony" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "bony" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Bony
[Bony]/boʊni/
adjective
1. Very thin especially from disease or hunger or cold
- "Emaciated bony hands"
- "A nightmare population of gaunt men and skeletal boys"
- "Eyes were haggard and cavernous"
- "Small pinched faces"
- "Kept life in his wasted frame only by grim concentration"
- synonym:
- bony ,
- cadaverous ,
- emaciated ,
- gaunt ,
- haggard ,
- pinched ,
- skeletal ,
- wasted
1. Erg dun, vooral door ziekte of honger of kou
- "Emacende benige handen"
- "Een nachtmerrie van magere mannen en skeletjongens"
- "Ogen waren verwilderd en spelonkachtig"
- "Kleine geknepen gezichten"
- "Hield het leven in zijn verspilde frame alleen door grimmige concentratie"
- synoniem:
- benig ,
- kadaver ,
- uitgemergeld ,
- mager ,
- verwilderd ,
- geknepen ,
- skeletachtig ,
- verspild
2. Composed of or containing bone
- "Osseous tissue"
- synonym:
- osseous ,
- osteal ,
- bony
2. Samengesteld uit of met bot
- "Osseous tissue"
- synoniem:
- osseous ,
- osteaal ,
- benig
3. Having bones especially many or prominent bones
- "A bony shad fillet"
- "Her bony wrist"
- "Bony fish"
- synonym:
- bony ,
- boney
3. Met botten, vooral veel of prominente botten
- "Een benige shad filet"
- "Haar knokige pols"
- "Bony vis"
- synoniem:
- benig ,
- geld
Examples of using
I ruin everything I get my bony hands on.
Ik verpest alles wat ik in handen krijg.