Translation meaning & definition of the word "beech" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "beuken" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Beech
[Beuken]/biʧ/
noun
1. Any of several large deciduous trees with rounded spreading crowns and smooth grey bark and small sweet edible triangular nuts enclosed in burs
- North temperate regions
- synonym:
- beech ,
- beech tree
1. Een van de vele grote bladverliezende bomen met ronde spreidende kronen en gladde grijze schors en kleine zoete eetbare driehoekige noten omsloten door boren
- Noordelijke gematigde streken
- synoniem:
- beuken ,
- beuken boom
2. Wood of any of various beech trees
- Used for flooring and containers and plywood and tool handles
- synonym:
- beech ,
- beechwood
2. Hout van een van de verschillende beuken
- Gebruikt voor vloeren en containers en triplex- en gereedschapshandvatten
- synoniem:
- beuken ,
- beukenhout