Translation meaning & definition of the word "bean" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "bean" in Nederlandse taal
English⟶Dutch
Bean
[Boon]/bin/
noun
1. Any of various edible seeds of plants of the family leguminosae used for food
- synonym:
- bean ,
- edible bean
1. Een van de verschillende eetbare zaden van planten van de familie leguminosae die voor voedsel worden gebruikt
- synoniem:
- boon ,
- eetbare boon
2. Any of various seeds or fruits that are beans or resemble beans
- synonym:
- bean
2. Een van de verschillende zaden of vruchten die bonen zijn of op bonen lijken
- synoniem:
- boon
3. Any of various leguminous plants grown for their edible seeds and pods
- synonym:
- bean ,
- bean plant
3. Elk van de verschillende vlinderbloemige planten die zijn gekweekt voor hun eetbare zaden en peulen
- synoniem:
- boon ,
- bonenplant
4. Informal terms for a human head
- synonym:
- attic ,
- bean ,
- bonce ,
- noodle ,
- noggin ,
- dome
4. Informele termen voor een menselijk hoofd
- synoniem:
- zolder ,
- boon ,
- bonce ,
- noedel ,
- noggin ,
- koepel
verb
1. Hit on the head, especially with a pitched baseball
- synonym:
- bean
1. Geraakt op het hoofd, vooral met een gepitched honkbal
- synoniem:
- boon
Examples of using
Bob is specially fond of Hungarian bean.
Bob is vooral dol op Hongaarse bonen.
A bean can answer all the questions.
Een boon kan alle vragen beantwoorden.
I don't care a bean.
Het kan me geen boon schelen.