Translation meaning & definition of the word "bake" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "bak" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Bake
[Bakken]/bek/
verb
1. Cook and make edible by putting in a hot oven
- "Bake the potatoes"
- synonym:
- bake
1. Kook en maak eetbaar door er een hete oven in te doen
- "Bak de aardappelen"
- synoniem:
- bak
2. Prepare with dry heat in an oven
- "Bake a cake"
- synonym:
- bake
2. Bereid met droge hitte in een oven
- "Bak een cake"
- synoniem:
- bak
3. Heat by a natural force
- "The sun broils the valley in the summer"
- synonym:
- broil ,
- bake
3. Warmte door een natuurlijke kracht
- "De zon schittert in de zomer in de vallei"
- synoniem:
- rooster ,
- bak
4. Be very hot, due to hot weather or exposure to the sun
- "The town was broiling in the sun"
- "The tourists were baking in the heat"
- synonym:
- bake ,
- broil
4. Erg heet zijn door warm weer of blootstelling aan de zon
- "De stad brandde in de zon"
- "De toeristen bakten in de hitte"
- synoniem:
- bak ,
- rooster
Examples of using
I've just watched a video on how to bake a sumptuous blueberry pie.
Ik heb zojuist een video bekeken over het bakken van een weelderige bosbessentaart.
Do you bake every day?
Bak je elke dag?
Mary's birthday will be soon. I am going to bake a cake for her.
Mary is binnenkort jarig. Ik ga een cake voor haar bakken.