Translation meaning & definition of the word "alibi" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "alibi" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Alibi
[Alibi]/æləbaɪ/
noun
1. (law) a defense by an accused person purporting to show that he or she could not have committed the crime in question
- synonym:
- alibi
1. ( wet ) een verdediging door een beklaagde die beweert te bewijzen dat hij of zij de misdaad in kwestie niet had kunnen plegen
- synoniem:
- alibi
2. A defense of some offensive behavior or some failure to keep a promise etc.
- "He kept finding excuses to stay"
- "Every day he had a new alibi for not getting a job"
- "His transparent self-justification was unacceptable"
- synonym:
- excuse ,
- alibi ,
- exculpation ,
- self-justification
2. Een verdediging van aanstootgevend gedrag of het niet nakomen van een belofte enz.
- "Hij bleef excuses vinden om te blijven"
- "Elke dag had hij een nieuw alibi omdat hij geen baan kreeg"
- "Zijn transparante zelfrechtvaardiging was onaanvaardbaar"
- synoniem:
- excuus ,
- alibi ,
- ontlasting ,
- zelfrechtvaardiging
verb
1. Exonerate by means of an alibi
- synonym:
- alibi
1. Vrijgeven door middel van een alibi
- synoniem:
- alibi
Examples of using
His alibi seemed perfect.
Zijn alibi leek perfect.
Tom had no alibi.
Tom had geen alibi.
Tom has an alibi.
Tom heeft een alibi.